De juiste faxinstellingen voor thuis of op kantoor kiezen
Als u probleemloos faxberichten wilt kunnen verzenden, moet u weten welke
apparaten en services de telefoonlijn delen met het apparaat. Dit is belangrijk omdat u
mogelijk enkele bestaande kantoorapparaten rechtstreeks met het apparaat moet
Hoofdstuk 10
140
Configureren en beheren
verbinden en omdat u misschien enkele faxinstellingen moet wijzigen om goed te
kunnen faxen.
1. Ga na of uw telefoonsysteem serieel of parallel is (zie
Faxen instellen (parallelle
telefoonsystemen)
).
a. Serieel telefoonsysteem — Zie
Seriële faxinstallatie
.
b. Parallel telefoonsysteem — Ga naar stap 2.
2. Selecteer de combinaties van apparatuur en services die uw faxlijn delen
•
DSL: Een DSL-aansluiting (Digital Subscriber Line) via uw
telefoonmaatschappij. (DSL wordt in uw land/regio wellicht ADSL genoemd.)
•
PBX: Een telefooncentrale (PBX) of een ISDN-aansluiting.
•
Speciale beldienst: Een service voor specifieke belsignalen die uit meerdere
telefoonnummers met verschillende belsignalen bestaat.
•
Gespreksoproepen: Gespreksoproepen worden ontvangen op hetzelfde
telefoonnummer dat u gaat gebruiken voor het ontvangen van faxoproepen
met het apparaat.
•
Computermodem voor inbellen: Een computermodem die gebruikmaakt van
dezelfde telefoonlijn als het apparaat. Als u een van de volgende vragen met
Ja beantwoordt, maakt u gebruik van een computermodem:
◦
Kunt u rechtstreeks vanuit computertoepassingen faxberichten verzenden
en ontvangen via een inbelverbinding?
◦
Verzendt en ontvangt u e-mailberichten op uw computer via een
inbelverbinding?
◦
Maakt u verbinding met Internet door middel van een inbelverbinding?
•
Antwoordapparaat: Een antwoordapparaat dat gespreksoproepen beantwoordt
op het telefoonnummer dat u ook gebruikt voor het ontvangen van
faxoproepen op het apparaat.
•
Voicemailservice: Een voicemailabonnement van uw telefoonmaatschappij en
waarvoor u het nummer gebruikt dat u ook gebruikt voor het ontvangen van
faxoproepen op het apparaat.
3. Kies in volgende tabel de combinatie van apparaten en services die bij u thuis of in
uw kantoor wordt gebruikt. Zoek vervolgens de aanbevolen faxinstelling. Voor elke
situatie vindt u in de volgende gedeelten stapsgewijze instructies.
Opmerking Als uw thuis- of kantoorinstallatie in dit gedeelte niet wordt genoemd,
stelt u het apparaat in als een gewone analoge telefoon. Sluit het ene uiteinde van
het telefoonsnoer dat is meegeleverd in de doos aan op de telefoonaansluiting en
het andere uiteinde op de poort met het label 1-LINE achter op het apparaat. Als u
een ander telefoonsnoer gebruikt, zult u mogelijk problemen ondervinden met het
verzenden en ontvangen van faxen.
Het is mogelijk nodig dat u het meegeleverde telefoonsnoer aansluit op de adapter
van uw land/regio.
Het apparaat configureren voor faxen
141
Andere apparatuur of services die uw faxlijn delen
Aanbevolen
faxinstelling
DSL
PBX
Abonne
ment op
specifiek
e
belsignal
en
Gespr
eksop
roepe
n
Comput
ermode
m voor
inbellen
Antwoor
dappara
at
Voicem
ailservi
ce
Situatie A: Aparte faxlijn
(er worden geen
gespreksoproepen
ontvangen)
Situatie B: Het apparaat
installeren met DSL
Situatie C: Het apparaat
installeren met een PBX-
telefoonsysteem of een
ISDN-lijn
Situatie D: Fax met een
specifiek belsignaal op
dezelfde lijn
Situatie E: Gedeelde
telefoon-/faxlijn
Situatie F: Gedeelde
gespreks-/faxlijn met
voicemail
Situatie G: Gedeelde
faxlijn met
computermodem (er
komen geen
gespreksoproepen
binnen)
Situatie H: Gedeelde lijn
voor gespreks- en
faxoproepen met
computermodem
Situatie I: Gedeelde lijn
voor gesprekken/fax
met antwoordapparaat
Situatie J: Gedeelde lijn
voor gespreks- en
faxoproepen met een
computermodem en
een antwoordapparaat
Situatie K: Gedeelde lijn
voor gespreks- en
faxoproepen met een
computermodem voor
inbellen en voicemail
Hoofdstuk 10
142
Configureren en beheren